400 jaar Bruntenhof en omgeving 1621 – 2021

Peter Donkersloot – bewoner Bruntenhof

 
Op Monumentendag 11 september 2021 vierde het Utrechts Monumentenfonds het 400-jarig bestaan van de Bruntenhof samen met de bewoners en gasten in de Bruntenhoftuin. Onder de sfeervolle beschutting van een grote open ‘safaritent’ als wat regen voor spelbreker mocht gaan spelen. In zowel het ochtendprogramma als het avondprogramma mocht ik een korte presentatie geven over wel en wee van de Bruntenhof en omgeving door de jaren heen. In de 22 jaar die Marijke en ik nu op de hof wonen is die geschiedenis ons onder de huid gaan zitten, we vertelden al ‘honderd maal’ uit onze koffer vol verhalen aan vrienden en bezoekers over onze woning en deze plek in de stad. Voor een verhaal over 400 jaar in kort bestek moeten dan keuzes worden gemaakt, maar het vinden van een rode draad is niet moeilijk.

 
Mijn beide voordrachten hebben binnen een vast kader het karakter van een vrije improvisatie gekregen; er zijn in de ochtend- en avondversie thema’s meer of minder uitgediept of niet aan de orde gekomen. Met de hieronder uitgeschreven gereconstrueerde  versie van het verhaal in mijn hoofd kan ik de delen samenvoegen. Het is nadrukkelijk geen  (wetenschappelijk) artikel, er zijn geen voetnoten en illustraties. Mijn voordracht is op de keper beschouwd meer een hernieuwde liefdesverklaring aan de plek waar wij wonen en hopen nog lang te blijven wonen.

 
Bruntenhof en omgeving 1621 – 2021: een voordracht

 
I De Plek 1: Waar zijn we?

 
We moeten terug naar 1122. Utrecht krijgt stadsrechten en mag beginnen met de aanleg van verdedigingswerken. Aan de Oostzijde van de stad wordt door nog landelijk gebied kaarsrecht Z-N een stadsbuitengracht gegraven met daarachter een aarden wal. De lijn van het lage muurtje in de Bruntenhof, om het straatje voor afglijden van de restanten van de oude aarden wal te behoeden, is de monumentale ruggegraat waar ik mijn presentatie aan ga ophangen. Utrecht heeft zich ruim bemeten, het telt op dat moment ca.3000 inwoners en dit deel van de stad zal nog een paar honderd jaar overwegend een landelijke aanblik blijven bieden. Aan de stadsverdediging wordt wel verder gewerkt: er komen wachttorens en een stadsmuur op luttele meters afstand van de plek waar we nu bij elkaar zijn!

 
Het graven van de Nieuwegracht in 1390 biedt de mogelijkheid om het wat licht drassige gebied oostwaarts naar de wal toe geleidelijk te gaan verkavelen en inrichten. In 1395 bouwt Hendrick Peyl van Jutfaas direct Achter de Wal een smal versterkt stenen huis op een ommuurd erf. Dat huis is er nog. Als je voor Bruntenhof 5 gaat staan is dat het huis rechts van de poort. Het middeleeuwse huis had vrij zeker naar de wal toe een nagenoeg gesloten stenen front, om er binnen te komen moest je achterom door een klein poortje in de muur om het erf. Dat poortje is er ook nog. In de loop der eeuwen zal het huis nog vele malen ingrijpend van aanzien veranderen. Ik laat het rusten. Opeenvolgende bewoners in de tijd de eerste eeuwen: een kanunnik, vicarissen, een schout, een landmeter, de organist van de Buurkerk.

 
Rond 1500, Utrecht telt ca. 30.00 inwoners, wordt het huis Achter de Wal dubbel zo groot, met de aanbouw links van de Poort. Maar het kan altijd nog groter. In dezelfde tijd ( kort voor 1500) wordt einde Brigittensteeg een in Utrecht zogenaamd stadskasteel gebouwd, versterkt en met toren en al, op een ruim ommuurd erf: de Lepelenborgh. Het gaat worden bewoond door adellijke families. We weten niets van de bouwer en ook niet waar de naam vandaan komt. Jaren later wandelt in 1578 Frederik Brunt, 48 jaar oud en vrijgezel, ons verhaal binnen; hij kwam niet van ver want had woonruimte in een van de grote huizen Achter Clarenburg / Mariapaats. Hij is een geslaagd advocaat en financier – over hem zo dadelijk meer – en verwerft door erfhuur de beschikking over het erf van Lepelenborgh en ook woonruimte in het huis. Samen met medebewoners- zij zullen geen onbekenden voor elkaar zijn geweest – hebben zij in 1580 mooi uitzicht vanuit een torenkamer op de aanleg recht voor de deur van een groot aarden bolwerk; de stadsverdediging blijft zich aanpassen aan de nieuwste ontwikkelingen in oorlogvoering. Bolwerk Lepelenburg krijgt de naam van het huis. De plek bevalt Brunt kennelijk goed want in 1609 koopt hij het hele huis en erf. Het wordt zijn vaste Utrechtse woning en winterverblijf. Hij heeft daarnaast ook een zomerverblijf in Rijswijk.

 
In 1621 inmiddels 91 jaar oud stelt hij zijn testament op en koopt het ons al bekende huis en erf Achter de Wal, door hem Klein Lepelenburg genoemd. In twee zorgvuldig en uitgebreid beschreven fundatiebrieven werkt hij zijn plan uit voor de stichting van 15 vrijwoningen: de Kameren Frederik Brunt. Uit zijn vermogen stelt hij een aanzienlijk bedrag zeker voor ewelick onderhoud en preuven (levensbenodigdheden in natura) voor de huisjes en toekomstige bewoners. Het bestaande huis wordt hoofdgebouw van het complex en bestemd als speelhuis en het erf/de tuin als speelhof voor familie en vrienden. De huisjes worden in drie bouwfasen gebouwd 1621-1624 en tegen het hoofdgebouw wordt een monumentale poort geplaatst. Klaar, we zijn thuis.

 
Het is de vraag of Brunt die poort ooit, behalve op tekening, gezien heeft. Hij overleed een jaar later in 1622, 92 jaar oud. We weten dat het stichten door rijke personen van vrijwoningen / godskameren behoorde tot de in die tijd geldende werken van barmhartigheid, maar ook dat het wellicht voor de weldoener bij kon dragen een wit voetje te halen bij selectie aan de hemelpoort. Brunt was dus wel heel erg op het nippertje met zijn plan maar laten we er maar op vertrouwen dat hij dat voetje tussen de poort heeft gekregen.

 
II Intermezzo
 
Over Brunt en erfgenamen

 
F.Brunt (1530-1622), uit welgestelde familie van aanzien, was een bemiddeld man, advocaat en financier, bezat land en vastgoed, in Utrecht en elders in Holland. Een groot deel van zijn leven speelde zich af tijdens de 80-jarige oorlog en het 12-jarig bestand. Alle woelingen van zijn tijd in Holland en Utrecht zullen aan hem niet zijn voorbijgegaan. Hij is altijd gelovig RK gebleven, dus uitgesloten geweest van overheidsfuncties. Maar persoonlijk weten we verder weinig tot niets van hem. Zelfs niet waar hij begraven is. Hij heeft het in Utrecht, ongehuwd gebleven, wel naar zijn zin gehad. Hij had er vrienden – bloedvrienden schrijft hij in zijn fundatiebrief die hij al bij voorbaat verwelkomde in zijn nieuwe speelhuis en hof – en ook niet onbelangrijk een grote bibliotheek.

 
Hoe kwam Brunt op het idee kameren te stichten? Via familie en nazaten van een overleden zus in Haarlem, die beheerden daar een hofje. Brunt zal er vele malen rondgewandeld hebben en er zal over gesproken zijn. Die erfgenamen/nazaten, de twee zussen van Brunt waren getrouwd in families van aanzien, gaan ook het beheer voeren na zijn overlijden over de Kameren Frederik Brunt en wonen zelf incidenteel, men had ook woonruimte elders, op Klein Lepelenburg. Het hofje in Haarlem wordt afgestoten en het geld bij dat van Brunt gevoegd. Groot Lepelenburg wordt in 1626 verkocht (en rond 1800 afgebroken). Toen de laatst overgebleven erfgenaam in 1756 het beheer van de fundatie niet wenste voort te zetten – zij ging in een klooster – kwam het beheer in handen van zogenaamde administrateurs. Dat konden religieuze instellingen zijn, overheden en vaak notarissen (soms langdurig van vader op zoon).

 
Over Hofjes
 
Dat weten we al wel toch. Dat zijn die romantische verborgen plekjes in de stad achter muren en een mooi poortgebouw ter ere van de stichter. Aaneengebouwde 1 kamerwoningen rond een groentje, met bomen, bloemen, een pomp, een bleekveldje. Vult u zelf maar aan. Vanaf eind 14e eeuw worden er het eerst in Holland hofjes gebouwd door kerkelijke instellingen en vermogende particulieren. Godskameren / vrijwoningen, zij voorzien in zorg voor ‘schamele’ personen. Er zijn bouwkundig vele variaties op het thema. In Utrecht bijvoorbeeld in de vorm van rijen van kameren langs de straat, met hooguit een klein plaatsje erachter, en bij de Bruntskameren zelfs dat niet. De huisjes hadden een blinde achtermuur en je kon er alleen door de voordeur in en uit. Op de steen die de burgemeester deze morgen in de tuin heeft onthuld staat Het is hier aangenaam verpozen. Dat voorrecht was er destijds dus alleen voor Brunts nazaten en vrienden. Waarvan acte. Midden 17e eeuw telde Utrecht meer dan 30 complexen, overwegend in de zuidelijke binnenstad, lang het afvoerputje van de stad. Er waren natuurlijk veel en veel meer armen en vormen van zorg: gasthuizen, de gilden, armenpotten, uitdelingen in natura en aalmoezen. Maar hofjes hadden hun aandeel.

 
Het in een hofje mogen wonen was aan strikte voorwaarden verbonden: niet de allerarmsten, verzuiling (iedere denominatie zijn eigen hofjes), je moest van onbesproken gedrag zijn, en eenmaal toegelaten waren er strenge leefregels hoe je te gedragen. Vaak vastgelegd in uitgebreide reglementen die je moest ondertekenen. Om maar iets te noemen: de eenkamerwoningen werden als regel door twee personen bewoond, economisch gebruik van beperkt aanbod. Als bij een weduwvrouw met ongetrouwde dochter een van de twee kwam te overlijden kon er willekeurig een kandidaat van de wachtlijst bij de overblijvende in huis worden geplaatst. Voor de Bruntenhof zijn geen reglementen bekend, de nazaten zullen naar bevind van zaken hebben gehandeld. Brunt heeft in zijn fundatiebrieven wel zeer uitgebreid beschreven wie er samen met wie in een huisje mocht wonen; voor hem waren eigenlijk alle combinaties mogelijk met uitzondering van volwassen mannen van 18 – 50 jaar die werden geacht voor zichzelf en hun eventuele gezin te kunnen zorgen. Zijn voorwaarde was dat de bewoners ‘met malkanderen zullen leven in liefde, vrede en vriendschap’ De nazaten van Brunt hebben er wel een RK hofje van gemaakt hoewel dat voor Brunt – opmerkelijk – nu juist geen voorwaarde was.

 
Maar je had als schamele persoon wel een gratis dak boven je hoofd en in brood, boter, brandstof werd voorzien met af en toe een borstrok of schoenen. Dat was ook wel nodig in de periode van de Kleine IJstijd 1550-1750. De winter van 1620/21 was een van de strengste uit deze periode!; er is veel geschaatst op de singel, zeker weten. En er was met regelmaat de dreiging van de pest; 1636 was een rampjaar met een afname van de Utrechtse bevolking met 15 %. Niet voor niets was al in 1567 direct ten Zuiden van Klein Lepelenburg het pest/gasthuis Leeuwenbergh gebouwd. Daar is het afvoerputje weer. En de bestrating van Achter de Wal liet meer dan dertig jaar op zich wachten, bij veel regen zal de modder van de aardewal zo de huisjes zijn binnengespoeld. Tot zover mijn kleine correcties op het ‘romantische’ beeld waar we deze paragraaf mee begonnen.

 
III  De plek 2. Hoe hebben de Kameren van Brunt 400 jaar overleefd?

 
Bedreigingen van buitenaf

 
Opmerkelijk genoeg komt de eerste bedreiging van de aanleg van het singelpark. Rond 1800 zijn de werken van stadsverdediging in verval, ze hebben hun functie verloren en er wordt over nagedacht hoe nu verder. Onderdeel van het beleid van burgemeester Asch van Wijck de stad een boost te geven is de omvorming van een deel van de stadswallen tot ‘schone wandeling’ ter verfraaiing van de stad. Hij neemt daarvoor in 1829 J.D.Zocher jr. in de arm die die uitdaging eerder al succesvol in Haarlem tot een goed einde had gebracht. Samen lopen ze over de wallen, bespreken de ontwerpen en zijn het eens dat in het toekomstig singelplantsoen geen bebouwing gewenst is. Maar het Bolwerk Lepelenburg staat ondertussen vol (tuin)huizen en koepeltjes. En er gebeuren ook dingen die men liever kwijt dan rijk is (niets van de oude tijd is de nieuwe tijd vreemd) en dan zijn er nog die ‘armoehuisjes’. De verwijdering van de eigenaren neemt tijd in beslag en pas rond 1860 is Zocher toe aan de aanleg van wat Park Lepelenburg zal gaan heten. Er komt nog wel een tegenvoorstel van de Utrechtse tuinarchitect S.van Lunteren toch enkele nieuwe villa’s op het bolwerk toe te laten,  maar Zocher blijft vasthouden aan een aaneengesloten groene wandeling langs de stadsbuitengracht. Spelbreker is een laatste bolwerkbewoner die van geen wijken wil weten en de gemeenteraad blijft bestoken en daar steun krijgt, om alsnog bouwrecht in het nieuwe singelplantsoen te krijgen. Zocher die niet gelukkig is met de aanblik van de armoedige Kameren van Brunt langs de wal, ze weg wil hebben maar geen mogelijkheid ziet ze weg te krijgen, hakt de knoop door. Hij laat vóór de huisjes een deel van de aardewal staan waar een villa op kan worden gebouwd en vindt het bij nader inzien ook wel passen in zijn ontwerp: een witte villa romantisch verscholen in het gebladerte. En die armoehuisjes heeft hij daarmee mooi uit het zicht. Villa Lievendaal als schaambebouwing. De villa zelf, 1862, is overigens geen ontwerp van Zocher en was eerst kleiner in omvang.

 
Koud 10 jaar later is er alweer een nieuwe bedreiging voor de omgeving. Het is spoorwegtijd. Particuliere maatschappijen strijden om concessies voor nieuwe lijnen. De H.IJ.S.M. (Hollandse IJzeren Spoorwegmaatschappij) vraagt in 1870 bij de regering een concessie aan voor een zijtak van haar net: Amsterdam – Hilversum – Utrecht. Om de West in Utrecht is het al te druk met sporen, dus wordt een lijn om de Oost gekozen. Let op: het nieuwe spoor loopt tussen de Gasfabriek en de gevangenis aan het Wolvenplein door over stukken gedempte singel, gaat door het Hieronymusplantsoen met een nieuw station aan het Hieronymusplein en koerst via het gloednieuwe Lepelenburgplantsoen aan op de Sterrewacht om vandaar aansluiting te zoeken bij de al bestaande sporen naar het Zuiden. De Minister verleent de concessie zonder de gemeenteraad te horen (ook hier raakt de oude tijd weer aan de huidige: was dat ook een Minister ‘Van Nieuwenhuizen’?). Er staan al houten bakens voor het tracé in het plantsoen. Utrecht reageert furieus en verdedigt zijn ‘wandeling’. H.IJ.S.M. is geschrokken en maakt een wervende kleurentekening om te laten zien dat de schade wel meevalt (die hangt nu in het Spoorwegmuseum). De bevolking voelt zich ‘hatelijk gekrenkt’ en er is zelfs een protestlied ‘zingen wij dien spoorlijn dood’. H.IJ.S.M. en de gemeente werken een compromis uit dat de gemeente overigens veel geld kost. Het tracé wordt verlegd tot achter de Maliebaan waar ook het huidige Maliebaanstation wordt gebouwd. In 1874 – dit geheel terzijde – laat Betje Boerhave zich de kans niet ontnemen om een van de gratis proefritten op het nieuwe traject mee te maken.

 
Het is een aardige gedachteoefening om het sporencomplex dat uiteindelijk door de jaren heen rond het Maliebaanstation is gegroeid te projecteren op het oorspronkelijke parktracé. Er had veel op de schop gemoeten in de omgeving.

 
Een plek in de stad is nooit een rustig bezit maar de gerichte fysieke aanslag die de Kameren rond 1955 / 1970 boven het hoofd hangt is wel erg heftig. Verkeersplannen domineren het stedelijk debat: singeldemping, ringweg en grote doorbraken in de binnenstad (Feuchtinger, Kuiper, Schaechterle). De binnenstad moet koste wat het kost voor autoverkeer bereikbaar blijven om te kunnen overleven. Daartoe zal ook de N-zijde van de Schalkwijkstraat worden afgebroken (daar gaan de huisjes van Ignatia en Jan) en koerst de weg om de hoek aan op een groot verkeersplein – weg singelgracht en park – voor aansluiting op Maliebaan/Maliesingel: het ‘ei van Schaechterle’. Als bijsluiter van de plannen lezen we dreigend: ‘met bijbehorende  sanering en reconstructie’. Zowel het toenemende verzet in brede lagen van de bevolking tegen de plannen als de monomane vasthoudendheid van het stadsbestuur eraan, houden elkaar bijna 15 jaar in een houdgreep. Stapje voor stapje keert het tij en krijgt de waardering voor het historische stadsbeeld en monumentale kwaliteit van de Utrechtse binnenstad de overhand. De plannen gaan niet door.

 
Bedreigingen van binnenuit
 
De Fundatie Frederik Brunt, de Bruntskameren, de Kameren van (Graaf) Van der Nath, het katholieke armenhofje, de huisjes Achter de Wal bij Lepelenburg – en hoe ons hofje door de tijd heen ook allemaal is aangeduid – overleven, maar niet veel meer dan dat. Tijden veranderen. Er komt krapte in budget; er is achteruitgang van huisjes en zorg, de preuven blijven soms beperkt of er moet iets bijbetaald worden. Daar zal de overgang van het beheer door de welgestelde nazaten van Brunt naar het beheer door administrateurs ook aan bijgedragen hebben.Vanaf 1812 tot 1960 wordt de tuin verhuurd aan hoveniers en plantenkwekers om meer inkomsten te krijgen. Op een groot houten bord boven de poort staat een tijdje ‘Hofleverancier van Koning Willem II en zijn gemalin’. Er komen glazen kassen in de tuin tegen de blinde achtermuur van de huisjes aan. Er wordt een hovenierswoning in de tuin tegen de huisjes aangebouwd en de hoveniers wonen in het hoofdgebouw. Het hoofdgebouw wordt vanaf 1896 geschikt gemaakt voor dubbele bewoning om nog meer inkomsten te genereren. De crisistijd en oorlogsjaren hebben hun invloed. Maar de huisjes blijven al die jaren bewoond door de doelgroep! We naderen nu de tijd dat Cor, de bewoonster die het langst van ons allen – 62 jaar – op de hof woont, met haar Willem, zich vestigen in de benedenwoning van het hoofdgebouw. Zij zijn jong en moeten flink aan de slag om het bewoonbaar te maken;  haar verhaal kun je nalezen op de website van het UMF. Langzaam komt er wat variatie in de  samenstelling van bewoners. De armenzorg verandert, bejaarden schrikken nog wel eens terug voor de povere behuizing zonder voorzieningen, daken gaan lekken. Ook jongeren maken hun opwachting en in de verwilderde tuin groeien op een bepaald moment levenskrachtige gewassen.

 
Het keerpunt komt als in 1975/6 het UMF (gesticht in 1943) als nieuwe eigenaar/beheerder  na onderhandelingen met de administrateur voor f. 1,00 het complex kan aankopen met restauratie verplichting. De huisjes aan het Lepelenburg ( zo is Achter de Wal rond 1950 gaan heten) krijgen van de architecten een zeer geslaagde uitbouw en toegang naar de tuin door de vorm van de voormalige aangebouwde glazen kassen te volgen. Als je niet weet waar de lage knik in het dak vandaan komt denk je dat het altijd zo geweest is. De nu semi-openbare tuin wordt in het kader van het Europese Monumentenjaar 1975 door de gemeente vanaf de kale grond geheel nieuw aangelegd naar 17e eeuwse principes. Met recht kan nu gesproken worden van de Bruntenhof en dat wordt ook de nieuwe straatnaam.

 
IV Laatste vraag: haalt de Bruntenhof 2121?

 
De huisjes staan er na de grote onderhoudsbeurt dit jaar als nooit tevoren zo goed bij en worden doorlopend bij de tijd gehouden. De bewoners hebben een leuke mix van oud, jonge  ouderen en jong, er zijn weer babygeluidjes te horen. We zitten voor onze huisjes in het straatje en in de tuin, die met steun van het UMF door de ’tuinploeg’ wordt onderhouden, een kleine lusthof. Als nu ook nog de poort, op dit moment gestript, in oude luister wordt hersteld is de Bruntenhof startklaar voor een volgende eeuw. Natuurlijk haalt de Bruntenhof  2121 en vieren we over 100 jaar een vijfde eeuwfeest. Brunt fundeerde de huisjes toch voor ewelick. Wie weet is een van de allerjongste bewoners van dit moment er dan ook bij, we kunnen nog wel wat ouder worden denken de demografen, (al zal zij of hij er weinig herinneringen aan hebben). Het zou kunnen en ik vindt het een leuke gedachte.